Sint-Andries kwartier herleeft

4e wijk - Antwerpen

Muntstraat

Er waren verschillende benamingen voor de Muntstraat, o.m. “Munterstraetken” en “Augustijnstraetken”. In het huis nummer 6 was de school gevestigd van Peter Heyns, de deken van de schoolmeestersgilde.
Reeds omtrent het jaar 1100 werd er te Antwerpen munt geslagen. Omdat het recht om munt te slaan een koninklijk recht was hoorde het uitsluitend toe aan de hertogen van Brabant in hun hoedanigheid van markgraven. De muntsmidse werd ondergebracht in de “ Halle van Cruyninghen” op de Oever. Om de toegang te vergemakkelijken opende de stad in 1498 de Muntstraat. Omdat deze lokalen in puin vielen werden zij prachtig herbouwd. Uit de tekeningen van M. Génard in “l’Hôtel des Monnaies d’Anvers“ weten we dat het nieuwe gebouw zich uitstrekte van de hoek van de Muntstraat tot aan de hoek van de Riddersstraat. De vleugel aan de kant van de Muntstraat bevatte de ingangspoort, versierd met kantelen, het huis van de muntmeester en de grote keuken. De voornaamste deur gaf onmiddellijk toegang op een grote binnenplaats waar een reeks gebouwen stond met schilderachtige vormen. Vooraan bevonden zich de portierswoning en de wijnkelder, het groot timmerhuis, de zilver - en goudfornuizen en het verblijf van de keurder. Aan het groot timmerhuis paalden de hoven van de waradijn, de graveerder en het washuis. Verder zag men de gieterij en de stal. Boven de poort van die stal prijkte in de gevel de beeltenis van de keizer.
De machtige gilde van de munters telde 90 leden. Hertog Anthonis zorgde ervoor dat de munters een heleboel voorrechten kregen. Ze waren aan geen gevangenzetting onderworpen, ze mochten wapens dragen en waren ontslagen van alle krijgsdiensten, van de burgerlijke wacht en van alle belastingen en accijnsrechten. Deze privileges waren erfelijk en gingen over van de vader op de oudste zoon. Toen er van de bevolking protest rees kregen de munters accijnsplicht tot 200 vaten wijn en 700 tonnen goed bier. Het klein bier bleef vrij van rechten.
Rubens zelf ontwierp bij de Blijde Intrede van aartshertog Ferdinand een reusachtige, decoratieve praalboog tegenover het muntgebouw als grandioze verheerlijking van het muntwezen.
In 1750 werd een statige voorgevel opgericht onder de leiding van Jan-Pieter van Baurscheidt. Het fronton van deze gevel was versierd met twee grote figuren, zinnebeelden van de nijverheid en de handel. De muntslagerij genoot grote vermaardheid in gans Europa omwille van de buitengewone schoonheid en fijnheid van de munten.
In 1786 werden de munthuizen door Jozef II afgeschaft. De gebouwen bleven lange tijd in een staat van volstrekte verlatenheid zodat men de ruiten gebroken aantrof en vaststelde dat het lood en de ijzeren staven waren gestolen. Op 14 december 1797 werd de Munt te koop geveild in twee loten : het gebouw met uitgang Riddersstraat werd toegewezen aan Jos. de Roy voor 355000 frank. Het tweede lot, aan de hoek van de Kloosterstraat werd verkocht aan Alex - Jos. Ceurvorst, oud-bediende van de Munt, aan de prijs van 430000 frank. Dit laatste werd door de zusters Apostelinnen betrokken. In 1845 kocht baron Willem Nottebohm het overige deel voor 81100 frank en richtte er een rijstpelderij in. De schilderijen en andere kunstvoorwerpen werden in alle richtingen verspreid.
Het domein werd later stadsmagazijn. In 1977 werd het volledig gesloopt. Nu wordt deze plaats Munthof genoemd.
Tot slot vermelden we nog aan het hoekhuis van de Lange Riddersstraat een gekroond Onze-Lieve-Vrouwbeeldje met kind op linkerarm op een platte ronde sokkel en troon.

 


© 2007 Sint-Andries kwartier herleeft, last edit 05/20/2007